Gebruiken en voorwerpen
DE YAK
Het bromrund of de yak is een rundersoort die voorkomt in Centraal-Azië. De naam ‘jak’ komt van het Tibetaanse woord yag of gyag, waar overigens alleen de stier zo wordt genoemd, de koe is een dri of nak.
Een wilde yak kan van kop tot staart een lengte van 3,25 meter, een schouderhoogte van 2 meter en gewicht van 1000 kilo bereiken. De koeien zijn beduidend kleiner en wegen zelden meer dan 350 kilo.
Het oorspronkelijke verspreidingsgebied omvatte de Himalaya, Tibet en grote delen van de Chinese provincies Sinkiang en Qinghai. Tegenwoordig zijn de wilde yaks grotendeels uitgestorven. De populatie in Tibet lijkt intussen weer in aantal aan het toenemen te zijn. Hun leefgebied bestaat uit rotsachtige steppen tussen de 3000 en 5500 meter. In de koudere jaargetijden trekken ze naar lager gelegen regionen.
Yaks kunnen beter klimmen dan mensen en kunnen met gemak boven de 3000 meter hoogte leven.Daarom worden ze daar traditioneel ook gebruikt als lastdieren voor het transport van goederen.
Van yakmelk wordt boter gemaakt, waarvan door de Tibetanen ook boterthee wordt gemaakt. Van de haren en de onderwol worden kleren en tenten gemaakt. Van de mest worden droge mestkoeken gemaakt, die als brandstof te gebruiken zijn. Het vlees van yaks kan gegeten worden.
De yak is een lastdier. Een lastdier of pakdier is een dier dat wordt gebruikt om lasten te dragen en daarnaast kunnen zij door de mens als rijdier gebruikt worden.
Traditioneel gezien zullen yaks worden gehouden buiten de nomadentent met behulp van lijnen touw en 8-10 kleine lussen rond een van de yaks voeten. Grote stapels gedroogde yakmest worden opgeslagen nabij de tent en dienen als belangrijke bron voor brandstof.
Yakmelk is de uiterst vette melk van de yakkoe. Deze vetheid hangt samen met de lage temperaturen die heersen in de Himalaya.
Yakboter is gekarnde room van yakmelk. Het is een erg zoute substantie, waarvan ook boterthee wordt gemaakt, met een koudewerend effect. In dit opzicht is het vergelijkbaar met bijvoorbeeld levertraan.
De yakrace is een sport die meestal uitgevoerd wordt tijdens traditionele festivals. Een competitiespeler klimt op de rug van een yak en rent ermee naar het andere eind van het raceparcours. Yaks kunnen snel rennen over korte afstanden. De winnaar krijgt gewoonlijk een khata (een traditionele Tibetaanse sjaal) en prijzengeld. Een khata is een sjaal en dient als veelzijdig geschenk. Het symboliseert goede wil, geluk en compassie. Het is meestal gemaakt van zijde en de kleur wit symboliseert een puur hart van de gever.
BOTERTHEE
Boterthee is een niet-alcoholische drank die gemaakt wordt van theebladeren, boter van de yak en zout. Het wordt vooral buiten de stad gedronken in Tibet, kleine delen van Zuidwest-China en in Bhutan.
Het drankje, dat gemaakt wordt door de theebladeren herhaaldelijk te koken, blijft gedurende een aantal dagen goed. Tibetanen voegen zout toe aan hun thee en niet suiker, maar daarnaast drinkt men de thee ook zelden zonder boter erin. Het zout in de thee is van nut om aan het vochtigheidsbehoefte van het lichaam in de gure klimaatomstandigheden tegemoet te komen. Boterthee wordt ook gebruikt voor het eten van tsampa: door het erover te gieten, de tsampa erin te dippen of ze met elkaar te mengen.
Het drinken van boterthee is een alledaags onderdeel van het Tibetaanse leven. Het wordt op verschillende momenten van de dag gedronken en geserveerd aan gasten. Aangezien boter het belangrijkste ingrediënt is, is het een verwarmende drank die energie (calorieën) verschaft en daarom geschikt is om te drinken op grote hoogte, zoals in het Tibetaans Hoogland het geval is. Van de thee wordt gezegd dat het helpt tegen gescheurde lippen. Door nomadenvolken wordt het vaak veel gedronken, tot soms wel 40 koppen per dag.
Naar Tibetaans gebruik wordt boterthee in afzonderlijke teugen gedronken en vult de gastheer na elke teug de kop opnieuw tot de rand. De kop wordt dus nooit tot de bodem leeggedronken. Wanneer de gast niet langer meer wenst te drinken, laat hij het kopje volgens Tibetaanse etiquette staan tot het moment van vertrek.
TSAMPA
Het belangrijkste gewas is gerst. Tsampa is het deeg dat van gerst gemaakt wordt en is het basisvoedsel van Tibet. Het geroosterde tsampa-deeg is de eenvoudigste Tibetaanse maaltijd die niet alleen als reisproviand maar ook als ontbijt of als tussenmaaltijd gegeten wordt. Afhankelijk van de voorkeur, wordt van tsampa een deegkogel gevormd of als brij gegeten. Tsampa wordt ook wel opgerold tot pasta of er worden gekookte op ravioli gelijkende meelballetjes van gemaakt die momo’s heten.
DE TIBETAANSE KALENDER
De Tibetaanse kalender is een lunisolaire kalender. Dat betekent dat een jaar bestaat uit 12 of 13 maanmaanden die elk beginnen en eindigen met nieuwe maan. Een dertiende maand wordt ongeveer elke drie jaar toegevoegd, zodat een gemiddeld Tibetaans jaar gelijk is aan een zonnejaar. Elk jaar wordt geassocieerd met een dier en een element, vergelijkbaar met de Chinese dierenriem.
De Tibetaanse viering van het Nieuwjaar is Losar.
Voor de Tibetanen is dit de belangrijkste feestdag van het jaar. De viering van Losar bestond al in de voor-boeddhistische tijd in Tibet. Voorbereidende oefeningen met het lezen van teksten en meditatie beginnen gewoonlijk vijf dagen eerder.
Losar valt niet gelijk aan Nieuwjaar in onze tijdrekening. Op nieuwjaarsdag (meestal vallend ergens in onze maand februari) gaat de gehele familie naar een tempel om de Boeddha te aanbidden. Op de derde dag van het nieuwe jaar bezoeken de Tibetanen vrienden en verwanten om elkaar gelukkig nieuwjaar te wensen. Vervolgens zijn er vijf dagen lang feesten waarin opera’s worden opgevoerd, zangwedstrijden worden gehouden, sportevenementen plaatsvinden of iedereen naar het paardenrennen gaat kijken.
HET CHAMFEEST
Een belangrijk feest is het Chamfeest.
De Tibetanen vieren dan de vernieuwing van de seizoenen en de overwinning van het goede op het kwade. Tegenover dansers met godenmaskers staan de dansers met demonenmaskers. De atsara’s (clowns) proberen intussen de toeschouwers met grappige opmerkingen en gebaren aan het lachen te maken.
TIBETAANSE GEBEDSVLAGGEN
Tibetaanse gebedsvlaggetjes zijn gekleurde rechthoekige stukjes textiel, bedrukt met gebeden en mantra’s en opgehangen in slingers op bergpassen, tempels en rotspunten in de Himalaya. Gebedsvlaggetjes komen alleen voor in het Tibetaans boeddhisme.
Er zijn twee soorten gebedsvlaggen: min of meer vierkante lung ta (tibetaans voor “windpaard) vlaggen die in slingers worden opgehangen, en verticale darchor vlaggen.
Slingers van lung ta vlaggetjes worden tussen twee hoge punten, bijvoorbeeld rotspunten of daken van tempels of stoepa’s, of van een hoog punt diagonaal naar beneden gespannen.
De verticale darchor vlaggetjes worden meestal aan palen bevestigd die in de grond of op daken staan.Gebedsvlaggetjes worden verondersteld vrede, compassie, kracht en wijsheid te verspreiden.
Tibetanen geloven dat bij het wapperen in de wind de gebeden en mantra’s opstijgen naar de goden, die voorspoed brengen aan de ophanger, zijn familie, vrienden, bekenden en zelfs vijanden. Door de vlaggetjes op hoge plekken op te hangen kan de ta, het windpaard, de zegeningen naar alle levende wezens brengen. Daarbij wordt de lucht zelf door de vlaggetjes gezuiverd.
Oude vlaggetjes verliezen vaak door weer en wind hun kleuren. Men gelooft dat dit komt doordat de gebeden langzaam worden opgenomen in de omgeving.
Net als het leven een cyclus van dood en wedergeboorte is, hangen Tibetanen nieuwe vlaggetjes op naast de oude, om het zelfvernieuwende aspect aan het leven te symboliseren. De verschillende kleuren moeten van links naar rechts in de volgende volgorde worden opgehangen: blauw, wit, rood, groen en geel. Omdat de symbolen en mantra’s op de vlaggetjes heilig zijn, mogen vlaggetjes bijvoorbeeld niet op de grond worden geplaatst of in kleding worden verwerkt. Oude, verwijderde vlaggetjes moeten worden verbrand.
DE KHATA
Een khata (Tibetaans) is een traditionele ceremoniële sjaal die gebruikt wordt in Tibet en Mongolië. Het symboliseert goede wil, gunst en compassie en is meestal gemaakt van zijde.
Tibetaanse khata’s zijn meestal wit waarmee het het pure hart van de gever symboliseert, hoewel ook geregeld gele of goudkleurige khata’s worden geschonken. Mongoolse khadags zijn meestal blauw dat de lucht symboliseert.
De khata is een veelzijdig geschenk. Het kan aan de gastheer of vrouw worden gegeven op een willekeurige feestelijke gebeurtenis, zoals bij een geboorte, huwelijk, begrafenis, het slagen voor een studie, het bereiken van hogere positie in het Tibetaans boeddhisme of werk, bij aankomst en vertrek van gasten, enz. Tibetanen geven het in het algemeen als erkenning van tashi deleg (geluk) op het moment dat het geschonken wordt.
KLEDERDRACHT
De keuze voor kleding in Tibet is relatief conservatief. Hoewel er wel steeds meer wordt overgegaan op westerse kleding, blijven Tibetanen in het algemeen aan hun oorspronkelijke kledingstijl vasthouden.
Vrouwen dragen donkere wikkeljurken over een blouse en een kleurige, gestreepte, geweven wollen schort waarmee ze aangeven dat ze getrouwd zijn. Zowel mannen als vrouwen dragen lange mouwen, ook wanneer het warm is in de zomermaanden.
Een chuba is een lange schapenvacht van dikke Tibetaanse scheerwol die wordt gedragen door de nomadische volken die op grote hoogte leven in het koude gebergte van het Tibetaans Hoogland. Een Tibetaanse plaid of reisdeken wordt eveneens gemaakt van zuiver scheerwol. De plaid is een traditionele vorm van toegepaste kunst en men treft hem veel aan in Tibet. Tibetanen gebruiken de plaids voor zeer veel verschillende huiselijke toepassingen, van jassen, wand- en vloerbedekking tot zadels.